(258) SAM69+, over op tournee bij de zuiderburen

31 augustus 2015 - Antwerpen, België

Maandag 31 augustus 2015

Levendig literair of vet en vadsig

Door de eeuwen heen is Antwerpen een stad van schrijvers, dichters en schilders op zoek naar inspiratie en vermaak. Vlaamse schrijvers als Anna Bijns, Hadewijch, Paul van Ostaijen, Marnix Gijsen, Willem Elsschot, Hubert Lampo groeien er op en schrijven er. Ook buitenlandse schrijvers vinden voor korte of langere tijd onderdak in de stad. Erasmus, Thomas More, Victor Hugo, Georges Simenon, Potgieter, Multatuli, Frederik van Eeden, Remco Campert, Heere Heeresma. Ook zijn er schilders geboren of komen te werken, zoals Vincent van Gogh.

Antwerpen is nog steeds een levendige literaire stad met spraakmakende schrijvers die de gang van oudere collega’s langs kroegen navolgen en in oude, vermaarde herbergen of in nieuwe, tot bloei gekomen cafés vertier zoeken. Literatuur en vertier hebben altijd in elkaars verlengde gelegen. Al in 1580 bestaat een op schrift gestelde Antwerpse kroegentocht: ‘Het mandement van Bacchus’. Een gepubliceerd boek bevat een lijst met tweeënnegentig kroegen, en tweeëndertig wijnsoorten en dertig bieren uit die tijd. Antwerpen is dan na Parijs de grootste stad van West-Europa met honderdduizend inwoners (Amsterdam dertigduizend). Vier procent van de beroepsbevolking werkt in de horeca, wijntaveernes zijn opvallend geconcentreerd rond de Beurs aan de Meir. 

Nederlands dichter en essayist Anton van Duinkerken (1903-1968), befaamd kroegloper, merkt op dat ‘in het Antwerpse landschap een traditie van levensvreugde bestaat die anders is dan de strikt-gezegd Vlaamse’. Hij citeert de Antwerpse schrijver Emmanuel de Bom: ‘Antwerpen is een hulde aan ’t leven! Wij zullen, als we niet ondankbaar willen zijn, onszelven eventjes in de bil knijpen, en zeggen: “Gelukkig vleeske, gij behoort aan eenen Antwerpenaar!”.

In ’Vroeger was ik beter’ (1989) typeert Tom Lanoye het verschil tussen een Antwerpse en een Nederlandse kroeg: ‘Wanneer in een Nederlands cafe de laatste ronde wordt aangekondigd, verlaat iedereen binnen het kwartier braaf en volgzaam het pand. In Vlaanderen bestaat de eigenaardigheid erin, dat wanneer de cafebaas de laatste ronde aankondigt, hij iets helemaal anders bedoelt. Hij bedoelt in feite: “Dames, mijne heren, jullie drinken niet genoeg. Op dit moment verdien ik nog geen vijf frank per uur. Moet ik daarvoor mijn gezin en mijn gezondheid verwaarlozen? Ik kan er net zo goed mee ophouden”. Zijn klanten begrijpen deze impliciete boodschap veel beter dan de expliciete. Vandaar ook dat zij onmiddellijk een overvloed aan consumpties bestellen’.

Aan een toog zie ik Lanoy een keer in een pessimistische bui tussen andere dwalende, drinkende schrijvers. Hij maakt zich niet aan mij kenbaar, maar tussen glazen, rook, lampen en vensters preludeert hij op zijn Scheldestad:

“Stad van lege kerk en volle kroeg, in de tweede is de verveling het grootst. Stad van vroegere jazztriomfen, van verleden hippiedom en lang vervlogen tijden. Vette stad, vadsige stad, hartinfarct en leverkwaal. Zweer die uit luiheid eer verdrogen zal dan barsten. Verzuring, verzilting, verzanding. Het Brugge van de twintigste eeuw”.

Ik vraag de barman “Schep ons er nog ene in”.

Daarna gaan Lanoy en ik ‘op marode naar een volgend kaveet van verdacht allooi’.