(326) SAM69+, over ijspegels op IJsland

7 november 2015 - Reykjavík, IJsland

Zaterdag 7 november 2015

Kerken en ‘komuna’

IJslanders gaan gemoedelijk met elkaar om, zij spreken elkaar bij de voornaam aan. Familienamen ontbreken, kinderen worden naar de vader vernoemd. Jon’s zoon heet Jonsson, Jon’s dochter Jonsdottir. Alle zonen en dochters van alle Jons heten zo. Zelfs het telefoonboek meldt IJslanders onder hun voornaam. Zoek uit wie je aan de lijn wilt hebben, mij lijkt het een monnikenpuzzel.

Op straat, in winkels en cafe’s volstaat een eenvoudig ‘goedendag’ (Godan daginn). Wij kunnen gelukkig in het Engels uit de voeten. Dat is maar goed ook, want IJslands is niet te verstaan, niet te lezen, niet te bevatten. Je pikt vrijwel geen enkel woord op als de Scandinaviers in rap tempo met elkaar converseren. Is het dan ook nog donker en regent het, levert dat geen gelukzalig vakantiegevoel op.

Hoewel de moderne IJslander niet kerkelijk lijkt, valt wel op dat op veel plekken kerken, kerkjes en kapelletjes staan. De overheersende godsdienst op IJsland is het lutherse protestantisme, dat op ons hotelnachtkastje via een gebonden uitgave van het ‘Nyja Testamentid og Davidssalmar’ wordt gepredikt. Kerkjes staan vaak op pittoreske plekken en vormen oases van rust in toch al zeer verlaten gebieden, ver van dorpen of boerderijen. Meestal zijn ze bedoeld voor lokale aangelegenheden. Dat geldt niet voor een enorme, moderne kerk, vlakbij onze verblijfsaccommodatie. Het is er druk, mensen staan zelfs in de rij om de hoge toren met de lift te bezoeken. Wij doen niet mee, hebben geen zin om in de rij te staan en vermoeden dat het boven in de harde wind nog kouder is dan op de vertrouwde, begane grond.

‘Icelandair’ heeft ons in drie uur rechtstreeks van Amsterdam Schiphol naar ‘Keflavik’ gevlogen, naar de internationale luchthaven van IJsland op vijftig kilometer van hoofdstad Reykjavik. Onmiddellijk is het een komen en gaan van bussen en busjes om luchtreizigers naar hun overnachtingsbestemming te brengen. Zo’n vierhonderdduizend toeristen - meer dan het aantal inwoners - bezoeken IJsland jaarlijks, gebrek aan overnachtingsmogelijkheden is er niet. Van allereenvoudigste hotel tot het meest luxueuze, volgens het sterrensysteem van een tot vijf sterren. Ondanks en dankzij de bewolking zien wij drie sterren aan de hemel, waarmee wij de geKROONde middenweg bewandelen.

IJsland heeft niet alleen de naam duur te zijn, het is het gewoon. Je kunt er enig begrip voor opbrengen, want alles moet worden geïmporteerd, behalve vis, schapenvlees, wol en paarden. Van de wol van IJslandse schapen worden op ambachtelijke wijze truien en vesten gebreid. Waar de toeristen komen, zijn ze vrijwel overal te koop, gemaakt volgens oeroude tradities en patronen. Ik heb geen behoefte aan het ‘Mart-Smeets-effect’, bovendien moet ik onze portemonnee toch al in de gaten houden. Een flesje wijn in de winkel vergt zeker een twintigtal euro’s en ons hamburgertje - een mens heeft wel eens honger, nietwaar - eist dezelfde prijs. Eentje per persoon dan, waar je wel wat frietjes bij krijgt. Eetgelegenheid Uno in de Hafnarstreti van Reykjavik zegt ons ‘Takk fyrir komuna’, wat in deze aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.

 

Foto’s