Overwinteren in ‘Het Caendorp’ (deel 1)

19 november 2014 - Heiloo, Nederland

Nu ik eenmaal flink aan de wandel ben geraakt, dienen onderweg de herinneringen zich vanzelf aan. Als een voettocht door het verleden. Mijn gedachten passeren het spoor van overwintering tussen de zandzoom en de geestgronden aan de voet van de duinen. In ons huidige ‘buitengebied’ sliepen, aten en douchten we. In ‘Het Caendorp’, klein maar fijn.

Het Caendorp

Het dicht bij de kust gelegen bungalowparkje langs de spoorlijn Den Helder-Amsterdam ligt in het groen aan Heiloo’s Groeneweg. Met grote regelmaat rinkelt op de hoek het Ahob-belletje van de spoorwegovergang. Alsof onze wekker wéér afloopt. Wij zitten in de overgang van verkochte woning naar een aangekocht onderkomen, die op een kilometer van elkaar liggen. NS-station Heiloo is op loopafstand, Alkmaars kaasstolp ligt op steenworp. Amsterdam en Haarlem bevinden zich onder handbereik. Wat in Limmen en Heiloo ‘zandzoom’ heet – bestemming woningbouw -, scheidt ons slechts luttele kilometers van Egmonds duinen en strand. Een paar kloosters verheft zich voor onze ogen. Een met het kapelleke ‘OLV ter Nood’ linksom, de majestueuze ‘Abdij van Egmond’ rechtsom. Als we willen, kunnen we kiezen tussen het optakelen van gewijd grondwater uit de put of een door monniken eigenhandig gefabriceerde kaars om aan te steken. In serene rust het licht zien of met ogen dicht onze keel laven.

‘Het Caendorp’, anderhalve hectare groot, oogt als een intieme mensen- en beestenboel. Vijftien vrijstaand verstopte stenen bungalowtjes met eigen tuin, door bomen en bosschages omringd, zijn van alle gemak voorzien. Je kunt er je kont in keren. Huisje nummer 4 is voor even ons winterverblijf. Geen sneeuwvakantie, wel overblijfgevoelens vol vrijheid en rurale rust in een natuurlijke habitat. Verschillende vogels vliegen ons om de oren. Vooral de geluidshinderlijke, op weg van of naar Schiphol, zijn soms storend. Gelukkig zijn het veel vaker gevederde vrienden als duiven, eksters, lijsters, mussen, merels, mezen, gaaien, kraaien. Af en toe belagen horden spreeuwen in duikvlucht een en dezelfde boom. Een brave roodborst hipt parmantig rond in wat het pareltje als zijn domein beschouwt, ons tuintje. Rode bessen gloeien op heuphoogte aan de takken van een struik. Een merel poogt het uitdagende lekkers te plukken. Hij springt als een volleerd trampolinespringer met twee pootjes tegelijk op de grasbodem, op zijn hoogtepunt hapt hij toe. Schone luchten schuiven ondertussen voorbij, iedere dag in nieuwe composities.

Een groepje geiten mekkert zijn dagelijkse welkomstgroet. Een kopgroep hanen kraait te hooi en te gras voor en na het krieken van de dag. Het peloton scharrelkippen legt eieren op steelse plekken. Hun ingeschaalde kroost-in-wording is bij de receptie voor een dubbeltje te koop. Witgespiegelde konijnen huppen vrolijk rond om wortelen, slablaadjes en schillen met eikels af te wisselen. Enkele stoere eiken draperen immers honderden vruchten op het grasgroene tapijt, zoals cirkels met kilo’s stooffruit de stand van de perenbomen verraden.

Anders dan op ons vorige adres aan een ‘middle-of-the-road’-straat in bloemendorp Limmen let hier geen hond op je. Dáár liep er zelfs één uitgelaten, staande op z’n voorpootjes, zijn plasje te plegen. Baasjes schepten daar elke dag op, ik moet het ze nageven. Híer zie ik de buurvrouw aan de overkant in haar blote kont door de huiskamer banjeren. Geen type om op te scheppen. Zij heeft alleen het licht aan. Vanuit het donker ontwaar ik een flinke bos hout voor de deur. Heerlijk, heerlijk … en vooral ongedwongen, ontspannen, ontwapenend.

Baas K. houdt alles in zijn dorp in de gaten. Glas moet in de glasbak, papier in de doos en huisvuil in de container. De schillen gaan naar de beesten, de fietsen staan op een rij in het gemeenschappelijke schuurtje. Auto’s mogen alleen stapvoets naar het huisje rijden om in of uit te laden. Anders mogen zij uitsluitend het parkeerterrein bezetten. Die spelregels staan helder op papier, aan een ieder uitgereikt. Toch burgert niet iedereen in, laat staan dat men de regels consequent naleeft. Het blijft een multiple mensenwereldje met auto- en allochtone bewoners, binnenlanders en buitenlanders, dagdromers en nachtbrakers.

Vrijheid, blijheid op dit hedendaagse platteland, waar baas K. de post distribueert. Waar baas K. ook het internet regelt en in een ouderwetse, rode telefooncel voorziet, goedkoper in zijn gebruik dan het mobieltje. Het ontbreekt ons, Caendorpbewoners, aan weinig. En zo je iets wilt of wenst: gewoon aankloppen of aanbellen bij de entree van het terrein, de receptie.

Supermarkten en andere winkels zijn vlakbij, fietspaden bij de vleet, zwembaden om de hoek. Het strandleven ligt als het ware voor de deur. Je hoeft niet naar Frankrijk, Spanje of Turkije, zeker niet als de zon zich vertoont. En dat doet hij aan de kust met grote regelmaat, voorzien van feeërieke aquarelluchten. Het kan ook waaien, stormen, regenen, plensen. Heerlijk, heerlijk … De wind buldert soms met kracht acht, negen onstuimig over Het Caendorp in Heiloo en verfrist de geest van de bewoners.

De Halve van Egmond

Wij waren in die tijd beiden liefhebbers van een beetje joggen. Vrijwel iedere woensdag, zaterdag, zondag liepen we ons stratenloopje door Limmen, een afvalrace. Bewegen als antagonist van een wijntje en ander lekkers. Die mobiele traditie in de worsteling met onze omvang handhaven we in Heiloo via een alternatief parcours. Niet steeds de gulden middenweg, veel meer richting de kust, via de Ho(o)geweg, Vennewatersweg, Westerweg. En telkens na afloop een ander pad, een koffiepad, op z’n Braziliaans. Telkens weer. Heerlijk, heerlijk, met na gedane arbeid wat lekkers toe …

In mijn eentje strijd ik soms ter afwisseling met de Westerwegwind, op weg naar Egmond-Binnen, het duinreservaat in, over een paar heuvelen naar het strand. Zand, zee en zilte lucht innemend. Verademend. Ik ben ‘n écht snotjoch. Bronchitistalent als beslag voor neusvulling. Voorhoofd vol drukkende drab, ik heb geleerd daarmee te leven. Nooit neen-verkoop. Onderweg slinger ik om de haverklap links en rechts het nodige aan glijmiddel weg. Kledderum, fladder-de-flats, floep-floep. Honderden neusophalen achtereen, volgens mij dus hectoliters. Fladder-de-flats, floeper-de-floep, glij maar lekker op de stoep. Of in de berm. Of op mijn mouw.

Bij strandpaal 40.5 tijg ik één keer zuidwaarts, richting Heemskerk. Ik fladder uit tot paal 48.5. In het schuim op de branding, in de branding mijn schuim. Mijn voorkeur neigt meer naar Egmond aan Zee, noordwaarts dus. Daar liggen mijn jeugdherinneringen ter hoogte van paal 38.5. Ik mag er graag stilstaan. Rekenwonders begrijpen die noordelijke keuze direct. Je moet immers per benenwagen weer terug. En dat is precies de gegronde reden dat Erna mij niet volgt. Haar wiebeltaks ligt rond een ruim half uur, zeg vijf kilometer maximaal. Ik vind dat heel knap. Zij is vijftigplusser, volg haar maar na. Dat doe ik vaak, gezellig met z’n twee. Ik heb zes kruisjes achter mijn naam. In een euforische opwelling heb ik op de halve marathon van Egmond gestemd, per computer. Half januari 2007 moet het gebeuren, half Egmond door in de vijfendertigste editie. Mijn derde optreden hier in opnieuw 21 kilometer en een beetje. Dat is een behoorlijke afstand. Met duizenden malloten krioelen over boulevard, struinen door duinen, strompelen over zeven kilometer strand. Zandhappend, schuimbekkend, slijmspugend. Mijn eindtijd voorspel ik op voorhand vol verbeelding rond de  twee uur. De organisatoren plaatsen mij in het middelste startblok, een nerveuze wachtkamer voor zo’n honderdtwintig minuten stappen. Links-rechts, links-rechts, stampend tot zevenduizendtweehonderd tellen. Tot nu toe, twee maand tevoren, haal ik nauwelijks tien kilometer achtereen in een loodzwaar uur. Mijn bilspieren protesteren al bij drieduizendvijfhonderd, mijn Achillespees speelt op bij drieduizendvijfhonderdachtennegentig. Die Griekse spier is niet meer wat hij is geweest, het lijkt of hij doorkliefd dwars ligt. Mijn geheugenvezels tellen vijftien-zestien-zeventien jaar terug in de tijd. Naar mijn eerste halve omloop in Bergen, in ruim twee uur, zevenduizendzevenhonderdzevenenzeventig tellen. Naar mijn hele van Schoorl, waar ik als een der laatsten finish, uitgeteld in droge tropische hitte. Net als in die van Rotterdam, vier uren de bloedhitte tarten, anders dan vele op- en overgevers. Twee keer Amsterdam, de eerste keer net boven, de herhaling juist binnen de vier uur. Na nudels en veel bier één keer Berlijn en BAM, als klap op de vuurpijl twee keer de Big Apple Marathon. Overwinnaar van mezelf, in een persoonlijk record van drie uur 52, sneller dan de kroonprins die nu tot koning is gekroond. Een prachtig verhaal kan ik over New Yorks lintloop van de brug naar het centrale park schrijven. Over de klaterende waterval van meer dan honderd meter lang, die als provisorische pisbak voor mannen fungeert. Mannetje, mannetje, zij-aan-zij, o wat zijn we blij. Over de spierversterkende, geestontspannende godsdienstoefeningen onder de brug in de buitenlucht. Over de resonerende Verrazano brugdelen op grote hoogte, heupwiegend onder het monotone ritme van 25.000 paar lopersvoeten, met Vrijheidsbeeld en – toen nog - Twin Towers in het vizier. Over de vleugeltjes die de hellingen van Central Park me aanplakten. Of was het de speaker met z’n opzwepende ‘Gó, gó, gó … you can dó it within four hours!!!’. I díd it, my way. Heerlijke, heerlijke herinneringen, sweet memories.