Paris vous parle

5 oktober 2014 - Parijs, Frankrijk

Het is 2010. Eindelijk hebben wij Parijs weer eens bezocht. Met vriendin Erna ging ik voor een kleine week per Thalys - dat moest eens gebeuren - naar de lichtstad, naar de ultieme stad van de liefde. We wilden veel bekijken, flink wandelen door de stad en langs de Seine, en een vleug romantiek opsnuiven. Het was wel even sparen, want in deze metropool met megaprijzen vliegt het geld je zakken uit.

De Franse hoofdstad is een mierenhoop, het miegelt er van de mensen. Heel veel multi-culti, niet alleen rond Gare du Nord, waar je uit Holland arriveert, maar ook in La Courneuve, de banlieue waar wij onze domicilie hadden.

Wij reisden met de Thalys, die met name op het traject tussen Brussel en Parijs zoef de haas speelt. Op de autoroute lijken de auto’s stil te staan. Het is net of je in een vliegtuig zit, in een gereserveerde coupé met genummerde plaatsen. Gezellig met zijn tweetjes naar buiten kijken, al oogt het mistige landschap mistroostig.

Het valt mij altijd op hoe onrustig sommigen zijn. Opstaan, koffer of tas uit het rek sjorren, wat rommelen, terugzetten, neerploffen, opstaan, gangpad inkijken, linksom, rechtsom, en dan een stuk gaan wandelen, handen op de hoofdsteunen van degenen die nu juist even rustig willen dommelen, lezen of naar buiten staren.

In de Thalys rondlopend moet je je treinkaartje bij je hebben. De conducteurs komen razendsnel controleren, van beide kanten naar elkaar toewerkend. Bij zwartrijden is ontsnappen onmogelijk. Of mensen op een verkeerde stoel zitten, is niet belangrijk. Dat lost zich vanzelf op, zodra de trein bij een volgende halte voller en voller loopt. Je ziet een enkeling, die een andere plaats moet zoeken.

Jan Brusse, die er decennia lang woonde, zei dat je in Parijs niet wandelt. Je zwerft er door de stad die als dorp in het dal van de Seine is ontstaan, op een eilandje in de rivier. Wij zwierven in een handvol dagen inderdaad kilometers te voet in het rond, zonder het uitgebreide metronetwerk over te slaan. Het begon direct bij aankomst op het Gare du Nord, vanwaar de RER B trein ons in twee etappes naar La Courneuve-Aubervilliers bracht. Het enorme station is duidelijk in zijn vele aanwijzingen, maar bij aankomst in de voorstad weet je niet welke uitgang te nemen. Ook niet als je twee, drie keer de weg vraagt. Dus op goed geluk maar een keuze maken en hopen op het beste.

Een zwarte man haalt zijn schouders op als wij de naam van ons hotel noemen. Even later komt hij terug: “Boulevard Pasteur, ik heb hem net ontdekt”. Hij wijst ons de weg. In een wijk als deze verwacht je dat niet, zeker niet op zo’n vriendelijke manier. Poneerde Adriaan van Dis niet in zijn Parijse abc ‘Onder het zink’ de retorische vraag: “Parijs is toch een veilige stad?”. Daarop antwoordde een vrouw, die nauwelijks boven zijn oksels uitkwam: “Niet ’s avonds laat in de metro, of als je autopech hebt!”. Zij bedoelde vermoedelijk de metro naar de voorsteden. Banlieue is een woord dat de tongen losmaakt. Surfend op het internet trof ik de bevestiging daarvan.

De beoordelingen over de ligging van ons hotel logen er niet om. ‘De buurt waarin het hotel ligt is niet echt veilig. Het is een gettobuurt, waar je ’s avonds echt niet de straat op gaat. In werkelijkheid is deze ‘sfeervolle buitenwijk van Parijs’ een buurt die erg crimineel is. Als vrouw alleen zou ik in deze omgeving ’s avonds niet durven rondlopen’. Het lijken mij typeringen vanuit de onderbuik. Van Dis - verre van een held - heeft in zijn abc een stevig steentje bijgedragen: “In La Courneuve durft geen politie te surveilleren. Mijn ronde begon daar in een naast het RER station gelegen supermarkt, waar ik mij op aanraden van een journalist van een lokale plastic tas voorzag om buiten de indruk te wekken dat ik er woonde” …

Nou ja, zeg. Op voorhand heb je enige twijfel, eenmaal ter plaatse blijkt de realiteit. We konden zonder problemen onze dagelijkse boodschapjes doen, terwijl het overduidelijk was dat we toeristen waren, geen buurtbewoners. Ook een gewaardeerd Nederlands schrijver als Van Dis overdrijft als hij stelt dat de Bijlmer een oase is vergeleken bij La Courneuve. Zijn these: Hoe groter de stad, hoe groter de conflicten en de misère … Mijn antithese: m'n Zwitserse zakmes heb ik alleen nodig om een fles wijn te openen.

Erna en ik begonnen onze Tour de Paris op het Île de la Cité, de bootvormige bakermat van Parijs. Lang voor het begin van onze jaartelling bouwden de eerste Keltische vissers hier hun hutten. Tweeduizend jaar geleden stond op deze plek al een Romeinse tempel. En 53 jaar voor Christus kon men op het eilandje al iets van een dorp vinden, in die tijd ‘Lutetia’ genoemd, met bewoners onder de naam ‘Parisii’.

Nu staat de Notre-Dame er met twee stompe torens, een pronkstuk van gotische architectuur, nationaal heiligdom van weergaloze schoonheid, gebouwd tussen 1163 en 1345. De kathedraal is de grootste en op één na oudste kerk van Parijs (na die van Saint-Germain-des-Prés). Vijf generaties arbeiders hebben er zo’n anderhalve eeuw aan gewerkt. Naar het constructieve schouwspel kwamen toen dagelijks ontelbare stadsbewoners kijken. Mede omdat rond de groeiende muren de hele dertiende eeuw lang de grootste kermis, met dansende beren en kunstjes vertonende apen, was te zien.

Naast de Notre-Dame versterken de verdedigingstorens van de Conciergerie en de hemelse, van licht vervulde Sainte-Chapelle de middeleeuwse indruk die dit bedrijvige eiland achterlaat. Op het naastgelegen Île Saint-Louis, de meest begeerde en duurste woonwijk van de stad, gaat het er wat rustiger aan toe. Alsof men plotseling in een andere tijd terechtkomt, hoewel op de brug ernaartoe in het weekeinde de muzikanten er lustig op los jammen en acrobaten er hun kunsten vertonen. De huizen op Île Saint-Louis, ook wel het ‘betoverde eiland’, hebben trotse zeventiende-eeuwse gevels, waarachter schilders, schrijvers en filmsterren wonen. Oud-president Pompidou woonde er aan de Quai de Béthune; hij wilde daar vanuit het Palais de l’Elysée liefst zoveel mogelijk naartoe. In het prachtige zeventiende-eeuwse Hôtel Lambert had trouwens Voltaire eens een onstuimige liefdesverhouding met de vrouw des huizes.

In de snelste lift van Europa binnen veertig tellen naar het dak van Parijs op tweehonderd meter hoogte. Voor een spectaculair 360 graden panorama over de stad die laat zien dat onze eigen hoofdstad Amsterdam toch echt een dorp is. Bij goed weer konden we tientallen kilometers ver kijken, tot aan de verste banlieue. De lift van La Tour Montparnasse brengt je naar de 56ste etage van het opvallend hoge gebouw, waarna je lopend via de traptreden naar de 59ste opstijgt, 210 meter boven de grond met alle grootse monumenten duidelijk in het vizier.

Noordwaarts ontdek je de Sacré-Coeur, het Louvre, het Centre Pompidou, de Notre-Dame en de Bastille. In het westen zie je de Arc de Triomphe, de Eiffeltoren en La Défense. Rondom ligt een majestueuze metropool, doorsneden door de Seine, met een stratenpatroon dat als een fantastisch web is geweven. Adembenemend mooi. Zo hadden we Parijs nog nooit gezien. Zeer de moeite waard, al moet je ook hier een aardig zakcentje voor de toegang uittellen.

Een maandag in het midden van november leek ons geschikt voor een bezoek dat geen van ons tweeën ooit eerder had afgelegd. In stevig bewolkt maar droog weer betreden we de grootste begraafplaats van Parijs: Père Lachaise. Bij de entree staat een Fransman die ansichtkaarten met afbeeldingen van beroemdheden en plattegronden verkoopt. De man spreekt stoer verschillende talen, dat doet hij althans voorkomen.

“Vous êtes d’où?”, vraagt hij, “where ‘re you from?”.

“Ah, Holland. Wilt u een plan?”.

Eenmaal binnen de omheining valt de stilte op ons. Het ‘Land van de Dood’ ligt als een mythische vesting tussen de geluiden en het rumoer van de stad. De plek lijkt gehuld in nevelen van geschiedenis, geheimen, legenden. Onze met respect gevulde voettocht start in de Avenue de l’Ouest. Het is dat we over een ‘plan’ beschikken, anders zouden we niet weten waar we tussen de talloze graven die van de beroemdheden moesten zoeken.

Sinds de stichting van 'Cimetière de l’Est' (Oostelijke begraafplaats) in 1804 zijn hier zo’n anderhalf miljoen mensen begraven. De vermaarde plek, door de Jezuïeten in de zeventiende eeuw gebombardeerd tot Mont-Louis, later door Napoleon I aangekocht om er een begraafplaats in te richten, moet hulde brengen aan de groten uit Parijs’ verleden.

Het is een prachtig park, met zeer mooie bomen en bijzondere architectuur. Op het eerste oog lijkt het verleden steeds dieper te worden begraven; volgens ons zou wat meer onderhoud geen kwaad kunnen. Hoewel, wie heeft zin om alle herfstuitingen, bladeren, afgevallen takken, mossen, op deze buitengewone plek op te ruimen? En waarom zou je?

We ontdekken dat in het labyrinth van wegen en zijwegen een enkeling onder de nabestaanden zijn verering in stand houd. Hier en daar staan verse bloemen en foto’s of andere herinneringen; soms zit iemand geknield voor een steen, de handen gevouwen.

De ‘stad der doden’ is genoemd naar de biechtvader van Lodewijk XIV, lid van de orde der Jezuïeten die het land in eigendom hadden. Met 43 hectare is het niet alleen het grootste, maar ook het meest bezochte kerkhof van Parijs. Lang stond het bekend als de laatste rustplaats voor helden van de revoluties die Frankrijk heeft gekend.

In dit pantheon, tevens artistiek erfdeel van de stad, gingen we vanuit een muzikale invalshoek op zoek. We ontmoetten na een paar honderd meter over de westelijke Avenue de componist Chopin, vlakbij het Carrefour du Grand Rond. Zo’n wandeling valt te beschouwen als een soort geschiedenisles, want je treft de ene grote naam na de andere aan: Chopin, Rossini, Georges Bizet. Bovendien ook beroemde niet-musici als Hausmann, Modigliani, Marcel Proust, Delacroix, Molière, La Fontaine.

Rust en stilte vallen ons niet alleen op, maar ook óp ons. ‘s Zondags moet dat anders zijn. Dan schijnt Père Lachaise een geliefde wandelplaats te zijn voor Parijzenaars, die hun kinderen daar ongecompliceerd laten ravotten. Het verhaal gaat ook dat ‘s nachts op dit oude kerkhof de wonderlijkste zaken gebeuren. In ieder geval staat vast dat bepaalde graven zijn geplunderd. Ook dat de vinger van het grafbeeld van Chopin en het geslachtsdeel van Oscar Wilde regelmatig worden afgebroken. Ons viel vooral op dat Wilde’s grafmonument met graffiti was ondergekalkt, in roze en rode lipsticktinten.

Van Chopin vervolgden wij onze zoektocht naar het veelbezochte graf van Jim Morrison. Daar staan steevast fans bijeen, zodat wij onze beurt kalm afwachtten. Verbazingwekkend, de nog altijd aanbeden jong overleden zanger rust eigenlijk in een hoekje achteraf.

Het vinden van de laatste rustplaats van een grote zangeres uit onze jeugd kostte enige moeite. Kwam dat doordat zij zo klein was? Aan Édith Piaf, want die bedoel ik, liepen wij – niet als enigen – tot twee keer toe voorbij. Terwijl haar naam en die van haar jonge echtgenoot Théo Sarapo toch leesbaar vermeld was.

De bronzen buste van Allan-Kardec, de grote spiritualist en filosoof, hebben wij overigens niet beroerd, zoals menigeen pleegt te doen. Wij zijn niet bijgelovig, wij vervullen onze wensen zelf. Bijvoorbeeld stokbroodje camembert en rauwe ham, met een cappuccino voor Erna en een pilsje voor mij, in een brasserie in een van de aangrenzende straten. Daarmee laden we nieuwe energie voor het Louvre, Eiffeltoren, Sacré Coeur en Moulin Rouge. Hoewel ik van vroeger goede herinneringen aan het Lido heb. Toen was het: ‘Il est cinq heures, Paris s’éveille!’.

 

1 Reactie

  1. Corien heersema:
    5 oktober 2014
    Hoi Peter,
    Goed verhaal, onderhoudend, nuchter, roept herinneringen op. ik heb het weer met plezier gelezen.
    Salutions chers pour toi et Erny,
    Corien.