Stadswandeling door Haarlem (deel 4, slot)

1 december 2014 - Haarlem, Nederland

Lieven de Key blijft mij achternazitten. Aan het eind van de Damstraat kom ik bij de ‘Waag’, opnieuw een bouwwerk van hem, gebouwd rond 1604. Hier werd kaas gewogen en verkocht. De goederen werden op een slede van het Slepershoofd naar de Waag vervoerd. Reden hiervoor was de belasting op (kar)wielen. Tijdens het slepen van de slede werden de ijzeren glijders door jongens met olielappen en oliepoets glad gehouden. Hier komen de woorden smeerlap en smeerpoets vandaan. Als ik bij de Waag linksaf langs het Spaarne loop, kom ik bij het Teylermuseum. Fossielen en mineralen, fysische instrumenten, munten en penningen en een uitgebreide kunst- en boekenverzameling. Nederlands oudste museum nodigt uit voor een fascinerende ontdekkingstocht langs kunst en wetenschap. Met een opstelling die sinds de 18e en 19e eeuw ongewijzigd is. Het museum is genoemd naar de puissant rijke 18e-eeuwse laken- en zijdefabrikant Pieter Teyler van der Hulst. Hij liet zijn vermogen na ter bevordering van kunst en wetenschappen. Ik maak in het museum kennis met de ‘zondvloedmens’ en de Mosasaurus en bewonder schilderijen van Breitner en Israëls. In de sfeervolle ‘Ovale Zaal’ staat een fraaie hemel- en aardglobe.

Aan de overkant ga ik via de Gravestenerbrug het Spaarne over. Deze brug is naar het vroegere Gravensteen vernoemd. Hier lieten de Graven van Holland de schepen tol betalen om door de stad te mogen varen. Op het Korte Spaarne ga ik naar links, aan het eind rechtsaf en op de brug weer linksaf, de Spaarnwouderstraat in. Rechts zie ik de Burgwal. Dit is een bekende ‘industriestraat’ in het oude Haarlem. Hier waren onder meer zeepfabriek ‘Het Klaverblad’, ‘Claes Tilly’s stokerijen’, vooral bekend om zijn ‘Haarlemmer Olie’ en azijnfabriek ‘Gebroeders Haas’.

Aan het eind van de Spaarnwouderstraat sta ik voor de Amsterdamse Poort, die voor 1428 is gebouwd. De stadsgrenzen zijn diverse malen verlegd, in eerste instantie tot de Burgwal, al vrij snel daarna tot aan de Herensingel. Hier staat deze enig overgebleven Haarlemse stadspoort. Ik ga de Oostvest op, volg deze tot de Glasblazersstraat, die overgaat in de Scheepmakersdijk en bij een trappetje eindigt. Ik ga het trappetje over om een bezoek aan molen ‘de Adriaan’ te brengen. De Adriaan is een stellingmolen, die in 1778 op
de fundamenten van een oude verdedigingstoren is gebouwd. In 1932 brandde de molen tot de grond toe af. In 2002 werd de herbouwde Adriaan in al zijn historische pracht als museummolen geopend. Onder leiding van een gids hoop ik te ontdekken hoe ingenieus de houten constructies door draaiende wieken aan de gang worden gehouden. Op de stelling, twaalf meter boven het Spaarne, kun je van een spectaculair uitzicht over de stad genieten.

Ik kan ook de Catharijnebrug over, vernoemd naar de Catharijnetoren, die samen met de Vrouwetoren een waterpoort over het Spaarne vormde. In tijden van oorlog kon het Spaarne met zware kettingen worden afgesloten. Voor de voetgangerslichten staand vind ik aan de overkant rechts, op de hoek van de Koudehorn en het begin van de Nieuwe Gracht, het ‘Hofje van Noblet’. Ik zie ook het ‘Teylershofje’. Maar eerst bezoek ik het hofje van Noblet. Leonard Noblet was een rijke Amsterdammer. Bij testament stelden hij en zijn twee zusters geld en huis beschikbaar voor de bouw van een hofje. De bewoners moesten wel lid van de gereformeerde Gemeente zijn en de leeftijd van vijftig jaar hebben bereikt. Dan ga ik naar het Teylershofje. Vanaf de overkant van het Spaarne heb ik een prachtig uitzicht op molen de Adriaan. Ik keer een stukje terug in de richting van het hofje van Noblet om vervolgens links de Valkenstraat in te gaan. Nu ben ik in het oudste gedeelte van Haarlem: ‘Bakenes’. Al rond 990 wordt Bakenes genoemd. Volgens de overlevering stond hier het Grafelijke hof, dat moest worden verdedigd. De bouw van kasteel Brederode door graaf Arnoud van Brederode was ook ter bescherming. Aan het Grafelijke hof herinneren de straatnamen op Bakenes nog: Groene buurt (boeren, groente, tarwe), Kalversteeg (boeren, melk, boter, vlees), Het Krom (smeden, aambeeld), Kokstraat (koks), Valkenstraat (valkeniers), Vroonhof (het grafelijk hof), Vrouwestraat (grafelijke kapel).

De toren van ‘Onze Lieve Vrouwe of Bakenesserkerk’ is de originele toren van de Oude of Grote Sint Bavokerk aan de Grote Markt. Toen deze toren werd gebouwd, bleek hij veel te zwaar voor de pilaren, waarop hij moest rusten. De toren is toen afgebroken en opnieuw gebouwd op de Bakenesserkerk. De Sint Bavo kreeg een houten dakruiter, die met lood is bekleed.

Via de Valkenstraat ga ik rechtsaf naar ’t Krom, volg dit en ga linksaf de Kokstraat in. Nu sta ik voor de Bakenessergracht. Ik sla linksaf en volg deze historierijke gracht in de richting van het Spaarne, tot aan de eerste de beste brug. Deze ga ik over en ik loop aan de overzijde langs de Bakenessergracht terug. Dan ga ik links de Kalverensteeg in en kom op het Goudsmidspleintje, waar ik de ‘Goudsmitskamer’ zie. Dit pand was eens eigendom van het gilde der goud- en zilversmeden, anders genoemd het ‘Sint Eloysgilde’. In de gevel, waarop een uitgehouwen beker of vaas, staat dan ook ‘Dit is de Goudsmitskamer’.

Ik houd rechts aan en kom op het donkere Begijnehof. Linksaf het Begijnehof in zie ik de Waalse kerk. In de 13e eeuw was hier ook al een Begijnhof, gesticht door Arend van Sassenheim, de pastoor van de parochiekerk, die in 1262 aan de gemeenschap der Begijnen zijn huis, erf, tuin en boomgaard afstond. Deze waren tussen de Jansstraat en Bakenessergracht gesitueerd. Het Begijnhof bestond uit een vijftigtal woningen en vijf conventen (kloosters) voor ‘schamele’ (= arme) onvermogende Begijnen. Ook een kerk hoorde erbij, alles gegroepeerd rondom een hof met enkele toegangspoorten. Het pleintje doet nog steeds vriendelijk aan, ondanks (of dankzij) de aanwezigheid van ‘meisjes van plezier’.

Ik ga de Lange Begijnestraat in om vervolgens de Korte Begijnestraat in te lopen. Hier kom ik een gevel tegen van de ‘Onderlinge van 1719 U.A.’, een kleine Haarlemse levensverzekeringmaatschappij, de oudste nog zelfstandig bestaande algemene levensverzekeringmaatschappij in Nederland. Vroeger heette zij ‘Begrafenisbos De Vrijwillige Liefdebeurs’ onder de zinspreuk ‘In Alles Ghetrou’. Dit begrafenisfonds werd op 12 februari 1719 opgericht. Aan het eind van de straat sta ik weer voor de Bakenessergracht, waar zich onder andere de achteringang van een der oudste liefdadige stichtingen van Haarlem – het ‘Hofje de Bakenesserkamer’ – bevindt. Boven de hoofdpoort zit een gevelsteen (festoen) met als tekst:

‘Ingang van ’t Gesticht van Dirck van Backenes

Voor vrouwen van acht en tweemaal zes’

Dit raadsel in rijmvorm is een grapje. Het hofje was bedoeld voor vrouwen van acht en tweemaal zes, dus voor twintig vrouwen. Deze twintig vrouwen moesten acht en twee maal zes, dus minstens zestig jaar oud zijn.

Op de Bakenessergracht ga ik rechtsaf de Nieuwe Appelaarsteeg in, vervolgens de Wijde Appelaarsteeg in. Hier is het hofje van Bakenes (de ‘Bakenesserkamer’). Dit hofje is in 1395 volgens testamentaire bepalingen van koopman Dirck van Bakenes gebouwd. Zijn weduwe en haar beide zoons lieten het hofje realiseren. De huidige hofjeswoningen zijn niet meer die uit de 14e eeuw, maar dateren uit het midden van de 17e eeuw. In eerste instantie bestond het hofje uit dertien huizen voor twintig vrouwen, maar met de herbouw in 1663 is een van de gebouwen tot regentenkamer verbouwd. Hierna was nog plaats voor twaalf vrouwen. Aan het eind van de wijde Appelaarsteeg kom ik weer in de lange Begijnestraat uit. Ik ga weer de Riviervischmarkt op en vervolgens rechtsaf de Jansstraat in. Aan mijn linkerkant zie ik de toegangspoort uit 1624 van het voormalige ‘Barbara Gasthuis’. In de boven het poortje geplaatste fries is de volgende tekst gebeiteld:

                                     Incarnatie

oMdat wII oVt ende behoeftiCh sChenen VerLaten geeft hVgo van assendeLft hier gestiCht t'onser baten.

(In dit rijmpje – een chronogram – zit het stichtingsjaar verborgen).

Terwijl ik verder wandel, zie ik zowel links als rechts de gebouwen van de Arrondissements Rechtbank van Haarlem. Ook is de Sint Janskapel, vroeger tot het Sint Jansconvent behorend, aan de Jansstraat gevestigd. Deze is nu als ‘Streekarchief Kennemerland’ in gebruik. De Sint Jansheren of Joanniters ‘verkochten’ van de vroege middeleeuwen (1300) tot aan de beeldenstorm (1568) kamers aan hulpbehoevende edellieden. Deze werden dan tot hun dood in het Sint Jans Gasthuis verzorgd. Na de Reformatie werd deze taak overgenomen door het Grote Gasthuis (voor de Reformatie het Sint Elisabeth's Gasthuis), door het Oude Mannenhuis en, zij het op minder commerciële basis, door de opvolgers van de Sint Jansheren. Uit de nieuwe opzet van de Sint Jansheren zijn de Joannes de Deo Ziekenhuizen ontstaan.

Ik vervolg mijn weg door de Jansstraat, die in de Jansweg overgaat. Aan de rechterzijde zie ik het ‘Hofje van Staats’.  Dit hofje is in 1750 gesticht, gebouwd door Hendrik de Werff. Garenreder en handelaar IJsbrand Staats bepaalde in 1725 in zijn testament dat zijn gehele nalatenschap was bestemd voor arme en behoeftige personen. In het hofje woonden 29 oude vrijsters of weduwen, die de gereformeerde godsdienst waren toegedaan. Boven de twee toegangsdeuren zijn in reliëfs de ‘weldadigheidszin’ te zien, met een medaillon van de stichter. Na kilometers wandelen kom ik weer bij mijn beginpunt aan, het Haarlemse station van de Nederlandse Spoorwegen. Met een overdaad aan historische beelden uit ‘Muggendonk’ - carnaval nadert - stap ik in de trein, die niet over de lijn spoort, waar in 1839 de eerste trein in Nederland van Amsterdam naar Haarlem reed, maar mij noordelijker in de richting van die andere historische stad met hoofdletter H brengt. Hoorn, een stad voor een volgende rondwandeling.

(Zie ook http://www.petersamuel.blogspot.com voor de fotoserie)

1 Reactie

  1. Marijke:
    2 december 2014
    MVCCVLVLC, ik kom uit op 1415. Late Middeleeuwen. Dat rijmt dus niet geheel met 1624, het jaar van de toegangspoort van het voormalige Barbara Gasthuis,
    hoewel noch mijn optelsom, noch het verschil in tijd per se zou moeten kloppen.
    Wat een wandeling maakte je!