(288) SAM69+, over meer Berger- en Egmondermeer

30 september 2015 - Heiloo, Nederland

Woensdag 30 september 2015

Gezongen gedicht

In maart maak ik kennis met Berger- en Egmondermeerpolder. BEM450 nodigt mij uit om deel te nemen aan de wandeling ‘Lentekrieken’, de eerste activiteit in BEM-jubileumjaar 2015. Een ander onderdeel, waaraan ik meedoe, is de schrijfwedstrijd ‘Ons nieuwe land’. Ook treed ik in de voetsporen van de groep die de ‘Geuzenspoor’-wandeling van Egmond-Binnen naar Bergen (NH) maakt.

Steeds kom ik een bevlogen, energieke, veelzijdige voorzitter van het organisatiecomité tegen. Hij draagt de allitererende naam Kees Kraakman, die bij welk onderdeel ook lacht, spreekt, zingt, schrijft, groet en wordt bewonderd.

Eind september komt aan de geslaagde jubileumviering een einde. Ik bestel het unieke boekwerkje ‘Ons nieuwe land’, waarin alle inzendingen van de schrijfwedstrijd. Ook mijn bijdrage ’Stoeipartij op oude, nieuwe land’  - niet in de prijzen gevallen - staat erin.

Evenmin gelauwerd is het gedicht ‘Adelbertus’ Hand’ van de hand van Kees Kraakman, de veelzijdige voorzitter. Ik hoor hem in zijn polder, aan de Hoevervaart, over de monniken zingen, zichzelf op gitaar begeleidend. Die indrukken staan in mijn geheugen ingeprent. 

Kees Kraakmans gedicht plaats ik hieronder, met veel genoegen. Vooral om mijn blogvolgers niet alleen van mijn eerder geplaatste eigen inzending te laten genieten, maar juist om de BEM450-voorman als poëet welverdiend voor het voetlicht te halen.

Adelbertus’ Hand

Ze kwamen naar dit land van over zee

en voerden heil en zegen mee.

Voor meer dan duizend jaar op de kust gestrand,

betraden bij Egmond het woeste land.

Van Ierland gevaren met ’t Hijgend Hert,

het zijn de monniken van Adelbert.

 

Hij preekt het woord en reikt op het strand

het verloren volk zijn zalvende hand.

Hij biedt zijn hulp met raad en daad

tegen de Noorman, die hen naar het leven staat.

En schept het wonder van het duinenland

als een kapel verschijnt van onder het zand.

 

Toen hij stierf en heilig werd

bouwden de monniken van Adelbert

op last van de graaf een abdij,

zo machtig groot met heerschappij.

 

Bouwen man aan man en steen voor steen

en wijden zich dan heel sereen

in alle stilte aan het geschreven woord,

in hun annalen leeft de historie voort.

 

Maar daar was plots die wrede zee,

bracht dood en angst bij ontij mee.

Toen Allerheiligen de stormvloed kwam

bouwden de monniken aan een dam.

 

Stellen zich met het volk te weer

tegen de waterwolf keer op keer.

Bedijken met de wind het natte veen

en in hun strijd gaan eeuwen heen.

 

En toen de Spanjaard dreigend werd

vluchtten de monniken van Adelbert.

 

Als ’t Geuzenvuur woedt door het land

gaan huis en haard en abdij in brand.

Vlucht met hun vlucht de stilte mee

als een echo klinkt van over zee.

 

Hoor ik het kraken in de vert’

zie ik de monniken van Adelbert.

Schaatsend op de vaart met bruin habijt

in de spiegel van de tijd.

 

Hun beeld gevangen in het zwarte ijs, 

al meer dan duizend jaar op reis,

zie ik in ons nieuwe land

vandaag nog steeds Adelbertus’ hand

 

1 Reactie

  1. Marijke:
    30 september 2015
    Dichterlijke geschiedschrijving van KK, waarbij ik bij mezelf de gedachte bespeur dat ik jouw prozaverhaal over dat oude nieuwe land poétischer geschreven vind dan bovenstaand gedicht, hoe intrigerend ook.